Zomerrok (14-02-2014) |
Haar benen bungelden naast het ronddraaiende achterwiel. Met haar handen omklemde ze de onderkant van het zadel. Liever zou zij haar armen rond haar vaders middel slaan. Haar wang tegen de warme rug waarvan de wervels scherp boven elkaar lagen gestapeld, licht gebogen onder zijn overhemd. Als zij haar vader vasthield zou zij nooit vallen. Het sterke lijf zou haar opvangen en beschermen. En als zij dan straks halt hielden, tilde haar vader haar met een zwier van de bagagedrager. Natuurlijk kon zij best zelf afstappen, maar haar vader wilde haar graag optillen omdat hij haar zo lang niet gezien had. Zo lang niet had kunnen vastpakken. Niet had kunnen aanraken. En dan ragde hij met zijn hand door haar haren, de knokkels op haar schedel. Zo, meisje.
De schroeven onder het zadel waren verroest. Het was een oude fiets. Oom Wim en oom Jo brachten er nog niet zo lang geleden verzetskrantjes op rond maar dat hoefde nu niet meer. Haar vaders voeten op de piepende pedalen. Door zijn zomerbroek heen schemerden magere benen. Knokig. Een laagje vet met daaronder botten.
|
|
|